Daar moest ik aan denken, aan jaloezie. Naar aanleiding van een interview met beroepsrecalcitrant Erik de Vlieger (hij heeft nog wel meer beroepen, maar de genoemde komt het meest bij mij binnen). De essentie van het interview, zoals ik het lees, is zijn afkeer, misschien wel angst, voor 50% van de Nederlanders die een ander niets gunnen. De 50% die zichzelf in allerlei bochten wringen om die ander danmaar in een kwaad daglicht te zetten. In het kader van “Als je hard genoeg zoekt vind je altijd wel een stok….”. De 50% vergeet daarbij gemakshalve een ander prachtig spreekwoord:”De pot verwijt de ketel…”. Ik durf trouwens mijn hand er niet voor in het vuur te steken dat het meer (mijn gok) of minder is dan 50% van de Nederlanders. Terug naar wat mij triggerde, de genoemde 50% die vindt dat als je geld hebt je niet deugd. Ook daar zijn gezegden over: “Achter elk groot fortuin schuilt een grote misdaad”. En dat gezegde geeft wel aan hoe “men” over geld denkt.

Ik heb een gedegen socialistische indoctrinatie gehad tijdens mijn opvoeding. Of dat lag aan het feit dat mijn ouwe vadertje zelf niet een berg pecunia heeft vergaard of aan zijn eeuwige zoektocht naar een betere wereld voor allen laat ik aan diezelfde iedereen om te beoordelen maar ik ga voor de laatste optie. In de socialistische kringen is men een andere mening toegedaan. Vooral de officiële spreekbuizen (“Some Pigs….” van Orwell schiet gelijk in mijn geperverteerde brein) van de partijen (maar ook de omringende goedbedoelers zoals de vakbonden) hebben er een handje van om zich te verzetten tegen mensen die het wel is gelukt om zich enigszins van voldoende kapitaal te voorzien. Waarna diezelfde spreekbuizen, en eigenlijk alle figuren die rondzwalken in het Haagse of politieke cirkeltje, zich omdraaien, hun hand ophouden en ongehoord grote bedragen uit de collectieve staatsruif plukken voor zichzelf en hun vriendjes. En daar beste lezer zit de crux. Want vrijgevochten figuren die zichzelf van een bergje poen hebben voorzien door net iets slimmer, net iets sneller en vooral net iets harder te werken dan de rest, zijn een bedreiging voor die geldstromen. Een bedreiging voor het comfortabele leventje dat de staatsruif en de bijbehorende baantjes velen verschaft. Daarom fulmineren dergelijke figuren tegen de nieuwe garde die hun niet nodig heeft om geld te verdienen. Want geld is uiteindelijk macht en dat weten die volksmenners. Daarom gebruiken ze de aloude tactieken om die mensen op te sluiten in negatieve hokjes. Geld is vies mensen…. (alleen niet als ik het heb). Ik doe er goede dingen mee, ik geef het aan jullie. Bij de gemiddelde Nederlander viert dan ineens de hebzucht hoogtij. Ze (diezelfde Nederlanders) vergeten waar die poen vandaan komt. Uit hun eigen zak!

Door een decennia lange campagne van de oude garde (verdomd als het niet waar is, de oude garde blijft zichzelf aanvullen met nieuwe oude garde) wordt elke nieuwe rijke (en dus nieuwe machtige) angstvallig beschouwd door ons. Omdat ons dat is aangeleerd door de spindoktoren, door de machthebbers die zichzelf zo beschermen. Zodat de oude garde zichzelf de macht kan veroorloven om die nieuwe op elke wijze die tot hun beschikking staat in het gewenste stramien te persen. Goedschiks of kwaadschiks.

En daarvan werd Erik, en vele anderen die niet zo uitgebreid belicht zijn in de media, dus het slachtoffer.